06 120 850 34 | info@luutjeniemantsverdriet.nl |
Kees van Gent (1948) rolde als zeventienjarige in de bandenhandel. Hij begon op de St. Jacobslaan in Nijmegen, in de schuur van zijn grootvader. Tussen 1972 en 1975 had hij bedrijfsruimte aan de Dobbelmannweg, die hij deelde met zijn vader Cor die in heftrucks deed. Kees van Gent vertelt over de ontstaansgeschiedenis van zijn bedrijf en over de aankoop van het pand van kolenboer Biessels.
“Mijn opa had een Pirelli-depot. Hij was een gepensioneerd politieman en had tijd genoeg over. Hij reageerde op een advertentie in de krant: Italiaanse importmaatschappij zoekt iemand met bedrijfsruimte die voor ons spullen kan wegbrengen. Dat bleek Pirelli te zijn, de bandenfabrikant. Daar is hij mee in zee gegaan, hij woonde op de St. Jacobslaan, maar toen hij dat een jaar of drie had gedaan, zat die man in één keer dood op de stoel. Ik was toen zeventien en ik wilde eigenlijk kok worden op de grote vaart. Ik was al met mijn vader naar Amsterdam geweest, naar de koksschool, daar zou ik naartoe gaan. Toen kwam mijn grootvader plotseling te overlijden en mijn vader zei: ‘Is dat niks voor jou?’ Ik zei: ‘Nou, wat moet ik ermee.’ Hij zei: ‘Weet je wat, je probeert het gewoon een jaartje.’ We hadden niks te verliezen, want die schuren stonden er. Die banden werden in consignatie gezet door Pirelli en het enige wat wij moesten doen was die banden wegbrengen naar de garages. De rekening werd rechtstreeks gestuurd door Pirelli en we kregen 5 procent commissie van het factuurbedrag, netto exclusief btw. Ik zei: ‘Ik ben zeventien jaar, ik kan nog niet eens in een auto rijden.’ Hij zegt: ‘Probeer het nou gewoon een jaar, en als het niks is, dan stoppen we er toch mee?’
“Nou, toen ben ik begonnen, ik had een brommer, want ik mocht natuurlijk nog geen autorijden. Daar had ik achter een stang op gemaakt. Daar konden aan iedere kant twee banden aan hangen, vastgemaakt met een touw. En zo reed ik bandjes weg, op een brommer. En mijn vader was wat dat betreft een hele makkelijke… Ik moest ook weleens naar Arnhem en dan zei hij: ‘Ach, neem de auto maar even mee.’ Natuurlijk super gevaarlijk. Het is allemaal goed gegaan, gelukkig, maar als zeventienjarige reed ik met de auto naar Arnhem om bandjes weg te brengen. Allemaal leuk, maar toen begon een oom: ‘Hé Kees, ik wil wel bandjes van jou kopen, maar dan moet je ze er ook om leggen.’ En ik dacht: ‘Als ik een monteerapparaat koop en een balanceerapparaat, dan kan ik ze er zo omleggen.’ Dat hebben we gedaan en toen ging het van: een oom, en daar weer een kennis van, en dan daar weer een kennis van. Zo langzamerhand ging ik een klantenkring opbouwen. Er werd leuk aan verdiend en van lieverlee ben ik erin blijven hangen. Zo ben ik in de bandenhandel gerold. Eigenlijk toevallig. Mijn opa had het twee jaar gedaan. Hij was 67 toen hij een hartverlamming kreeg en met 65 was je gepensioneerd. Maar als die man tachtig was geworden, dan was het misschien wel helemaal niet doorgegaan. Ik heb de kans gekregen en opgepakt. Iets wat ik eerst helemaal niet wilde, begon ik toch wel leuk te vinden. Want ja, jongen van zeventien, auto’s, dat was allemaal leuk. Oma leefde toen nog. Die is wel 95 geworden en ze is nog heel lang daar zelfstandig blijven wonen.
“Op de Dobbelmannweg zat kolenboer Biessels. We gingen erheen omdat we hadden gehoord dat het pand te koop was. Mijn vader ging op een middag en ik was erbij, ik zal het nooit meer vergeten. Mijn vader zegt tegen Biessels: ‘Wat kost dat pand.’ ‘Vijftigduizend gulden’, zegt Biessels, ‘Voor het hele pand.’ Dat liep helemaal door tot aan de begraafplaats. Mijn vader zegt: ‘Dat geld heb ik niet in één keer, maar als we het nou zó doen: ieder jaar betaal ik jou tienduizend gulden. In vijf jaar tijd heb ik het dan afgelost.’ Dat ging allemaal mondeling, hè. ‘Dat is goed’, zegt Biessels. Gewoon in vertrouwen. En ieder jaar betaalde mijn vader tienduizend gulden. Dat kon toen zo. Twee kolenschuren, open hokken, twee muren met een dak erop en die gebruikte Biessels om de kolen in te gooien. Wij gingen daar opruimen toen we het pand gekocht hadden en ’s avonds kwam ik helemaal zwart thuis. Dat was in 1972. Mijn vader had een heftruckbedrijf en we zijn er samen in gegaan.”