06 120 850 34 | info@luutjeniemantsverdriet.nl |
In 1936 begon René de Roos zijn fotohandel, destijds niet meer dan een trekautomaat met fotorolletjes aan de muur. Nu is Foto Roos nog een van de oudst gevestigde fotohandels van Nijmegen, al sinds de jaren vijftig aan de Hazenkampseweg. Vorige eigenaar Henk Kooijman begon er in 1967 als leerjongen.
“In het begin was het vooral ontwikkelen en afdrukken van foto’s. De verkoop in de winkel bestond uit niet veel meer dan fotorolletjes. De doka was belangrijker dan de winkel. Klanten kwamen met hun volgeschoten filmpje naar de winkel. De zwart-witfotografie konden we allemaal zelf ontwikkelen en afdrukken. We hadden een donkere kamer met drie grote tanks (van asbest!) met ontwikkelaar, stopbad mogelijk met een beetje azijn erin, meestal was het gewoon water, en fixeer, het laatste bad. De films moest je in het stikdonker loshalen, want daar mocht echt helemaal geen licht bij en het schutpapier ging eraf. Het celluloid werd aan de bovenkant vastgeklemd, aan de onderkant met een klem met lood versterkt en aan een metalen stang gehangen die paste in die tank. Daar konden wel zes films op en die stang moest je omhoog tillen en in de ontwikkelaar hangen. Zo’n film had een totale lengte van ongeveer anderhalve meter, dus die tanks waren best wel hoog. Er was een soort voetenbank onder getimmerd, zodat je op een verhoging stond. Als je die films in de tank had laten zakken, werden ze daarin een minuut of tien, vijftien ontwikkeld. Hoe lang, dat hing van de ontwikkelaar af die je gebruikte. Het zilverbromide dat erin zit is kleur, waardoor de negatiefjes werden ontwikkeld. Dat is gewoon een kwestie van op tijd werken. De tank werd met een deksel gesloten en je zette de wekker. Als de wekker afliep, ging je de donkere kamer weer in en moest het rek die tank weer uit, maar ja, nu was alles nat en glibberig. Naar de spoeltank en daar ging de meeste ontwikkelaar eraf, een halve minuut, en dan moest dat hele rek met die films naar de fixeertank. Dat was definitief en daarna mocht het licht eventueel weer aan, want dan was de film daar tegen bestand. Dat was de praktijk. Na de fixeertank kwam nog een keer de spoeltank, met stromend water, en moest de film een kwartier, twintig minuten worden schoongespoeld van alle restanten van de chemie. Daarna werden ze opgehangen om te drogen. Dat nam soms wel anderhalf, twee uur in beslag. Bij spoedklussen kwam de föhn er bij te pas. Dat moest wel stofvrij, anders had je naderhand weer problemen met afdrukken.
“We hebben weleens gehad dat zo’n film van het rek afgleed, want je stond natuurlijk in het donker. Die moest je dan in de tank gaan zoeken, met een stok of maar met je arm erin. We zijn nooit een film kwijtgeraakt, maar er heeft er weleens eentje een half uur of een uur in gelegen. Die was veel te zwart geworden van de ontwikkelaar, want dan krijg je een veel te hoog contrast van de film. Dat merkte je bij afdrukken, maar de klant hoefde dat niet te merken, het was meer paniek in de doka.
“Het afdrukken van de negatiefjes gebeurde in een andere donkere kamer, ook op de Hazenkampseweg, waar je met geelgroen licht mocht werken. Daar was het fotopapier niet gevoelig voor. Als je ogen aan het donker waren gewend kon je toch een beetje zien waar een doosje papier of het vergrotingsapparaat stond. De negatieffilm was in stroken geknipt en de beeldjes schoven één voor één over het vergrotingsapparaat heen. Dat had een glasdekseltje in het midden. Er werd een beeld geprojecteerd op een vergrotingsraam onder je en door een bepaalde tijd te belichten kon je dat beeld op fotopapier afdrukken. Dat was vakmanschap. Door je ervaring wist je ook hoe lang belicht moest worden. In die tijd hadden we al een vergrotingsraam waarin een elektronische belichtingsmeter zat, ik dacht van Agfa. Voor die tijd telde je de seconden gewoon, bijvoorbeeld drie seconden. Dat papier ging in de ontwikkelschaal en dan maar kijken of het beeld opkwam. Te lang belicht, dan werd hij veel te donker, te weinig belicht dan werd hij heel licht. Dus de volgende belichting dan één of twee seconden meer of minder. Met die belichtingsapparatuur konden we wel sneller werken, want de meter mat hoeveel licht erdoor kwam. We hadden verschillende soorten papier, contrastrijk, gemiddeld papier, zacht papier. Je beoordeelde het negatief en als dat bijvoorbeeld hard was, contrastrijk, met veel zon en schaduw, dan nam je daarvoor zacht papier.
“Een mooie foto maken is een combinatie van techniek en creativiteit. In de donkere kamer kon je ook heel veel manipuleren met je foto. Je had het negatiefje, daar zat het misschien wel in, maar zie het er maar uit te krijgen. Een mooie doortekening of een contrast. Dat was handwerk: even afschermen of juist een hoekje dat te licht bleef nog even doorbelichten terwijl je de rest met je hand afschermde. Zo kon je in de donkere kamer corrigeren.”