06 120 850 34 | info@luutjeniemantsverdriet.nl |
René Martens werd in 1949 in de Wezenlaan geboren. Hij woonde er 26 jaar tot zijn trouwen. De voorkamer was de nette kamer voor de visite. In de achterkamer werd geleefd en daar stond de televisie waar de hele buurt naar kwam kijken. De kachels werden met kolen gestookt en door het hele huis lag zeil.
Ik heb 26 jaar, tot mijn trouwen, altijd met veel plezier in de Hazenkamp gewoond. We hadden een warm thuis en waren een gemoedelijk gezin, iedereen kon altijd mee-eten. We waren met z'n tweeën thuis, een oudere zus en ik. Een gezellige buurt en wij hadden het eerst televisie. Mijn opa had zijn zaak in de Ziekerstraat, waar nu de doorsteek is naar het Arsenaal. Het pand is afgebroken voor die doorsteek. Dat was de zaak van Martens, die is in 1936 failliet gegaan vanwege de crisis. Dat was een handel in schilderijen en etsen, ze hadden een lijstenmakerij en maakten ornamenten voor klassieke huizen.
Mijn vader bouwde in die tijd radio-ontvangers op basis van tekeningen van de ANRO, de Algemene Nederlandse Radio Omroep, de voorganger van de AVRO. Dat was nieuw in die tijd. Een aluminium framepje en daar gingen wat lampen en toestanden in. Een luidspreker eraan en dan had je een radio, dan kon je ontvangen. Maar die lampen waren erg duur en mijn vader zei, als ik er nou een paar kon verkopen dan kan ik daar weer wat nieuws voor doen. Maar hij mocht die radio's niet in de etalage bij zijn vader zetten, want dat was een te luxe zaak en dat paste niet.
Toen is hij naar de rijwielhandel gegaan, een paar deuren verderop, omdat hij bevriend was met de familie Jacques Doorman. En die zei, jongen zet het er maar neer. De verkoop van die ontvangers liep wel, mijn vader bouwde die radio's en er kwamen vertegenwoordigers van Philips en zo is Doorman in het wit- en bruingoed terechtgekomen. Daar is mijn vader eigenlijk de oorzaak van. Omdat mijn ouders bevriend waren met de familie Doorman, kregen wij voor een zacht prijsje als er iets nieuws was. De eerste televisie was voor Doorman en de tweede ging naar ons toe. Dus wij hadden al vrij vroeg televisie, in het begin van de jaren vijftig. En dan kwam de hele buurt op zaterdag en op woensdagmiddag televisie kijken: Dappere Dodo en Professor Plano, dat soort programma's. Een heel klein beeldbuisje in een gigantische kast, maar het was fantastisch.
Dus hadden wij het huis vol op zaterdagmiddag, met soms wel tien, twaalf kinderen uit de buurt, mijn vriendjes en de vriendinnetjes van mijn zus. De familie Geutjes, Anton Thie, Peter Bellink, Ernie Snabel. Iedereen was welkom. Wij hadden nog schuifdeuren en de voorkamer was de nette kamer, daar werd de visite ontvangen. Wij leefden altijd in de achterkamer en daar stond de televisie. Dat was een leuke tijd. Wij wisten niet beter, we vonden het wel spannend.
Je had zeil door het hele huis. Dat was de standaard vloerbedekking. Wij hadden een kachel in de voorkamer en een kachel in de achterkamer. Die werd met kolen gestookt en daar werd de was gedroogd. Ik weet nog goed dat wij voor het eerst vaste vloerbedekking kregen, Jabo. Dat was van die katoenvloerbedekking, als je viel had je de benen kapot. Die werd na vijf, zes jaar gekeerd en dan kon hij nog vijf of tien jaar mee. De slaapkamers waren onverwarmd, dus 's ochtends kwam je met je blote voeten op dat koude zeil. Je wist niet beter. Heel langzaam kwam er in de loop der jaren vaste vloerbedekking. En tapijt is ook pas uit de jaren zestig, zeventig.
Op de foto's de etalage en een reclameauto van Doorman.