06 120 850 34 | info@luutjeniemantsverdriet.nl Facebook Linkedin

Op een trapje voor het schoolbord

de meisjesschool van Johanna de Lestonnac.Toos van Baak-Bosch is een jongere zus van Ans Beuker. Zij was drie toen de familie Bosch in 1946 in de Nimrodstraat kwam wonen. Toos woont nu aan de Dobbelmannweg. De kinderen Bosch kwamen op de achterste school terecht tussen de kinderen uit het Willemskwartier in plaats van op de voorste school bij hun buurtgenootjes. Toos vertelt hoe dat kwam.

In het gezin was ik de middelste, ik had drie boven mij en drie onder mij. Ans en Ria, dan mijn broer, dan kwam ik, weer een broer en een zusje Franny, en Bep als nakomertje. Echt de middelste: twee meiden bij elkaar, dan de broer boven mij die speelde met de broer onder mij en Franny had haar eigen vriendinnetjes. Ik was veel op mezelf, altijd aan het lezen.

Je had aan de Dobbelmannweg de voorste school en de achterste school. En de kleuterschool, die was ook van de nonnen. Dat gebouw staat er nu nog, Instituut Johanna de Lestonnac, en er zitten kunstenaars in. Het hoofd van de achterste school (rechts van de kleuterschool) was zuster Clara en daar zat alleen maar Willemskwartier. De voorste school (links van de kleuterschool, het dichtst bij de kerk) was van zuster Catharina en daar zat de hele Hazenkamp. Dat was een duidelijk verschil.

Mijn moeder had zes kinderen en die moesten naar school. Wij kwamen uit Berlicum en mijn moeder was nooit verder geweest dan Den Bosch. Dus die gaat hier de eerste de beste school binnen en zuster Clara vond het geweldig dat wij bij haar op school kwamen. Wist mijn moeder veel... Maar wij waren zo’n beetje de enige uit de Hazenkamp.

Wij konden heel aardig meekomen op school en wij moesten vaak voor de klas komen en woorden als zon en zee uitspreken. In het Willemskwartier spraken ze plat Nijmeegs, dus dat konden ze vaak niet. Dat voorzeggen begon al in de eerste klas, maar ik vond het niet leuk om zo in de aandacht te komen. Ik kon het met zuster Clara best wel vinden. Wij waren niet vervelend, hadden geen grote mond en zij waren ook wel gek met ons. Maar achteraf hoor je dan dat wij werden voorgetrokken. Ik heb dat niet zo ervaren, maar wij werden altijd als voorbeeld genomen. In de vierde klas gingen we naar de ulo, kwamen wij voorin in de klas te zitten en kregen we ook Franse les.

De nonnen waren heel streng. Onze Ans had bijvoorbeeld een keer een jurk aan met van die vlindermouwtjes en moest naar huis om iets met mouwen aan te trekken. Zo mocht ze niet in de klas zitten. Je ging elke morgen om half 8 naar de kerk, je communie doen en je mocht van tevoren niet eten. Dan naar huis, even gauw iets eten en naar school. Je moest de catechismus leren. Ik heb daar nooit een probleem mee gehad. Dat deed je gewoon.

Op school hadden we taal en rekenen, aardrijkskunde en geschiedenis. Dat was iedere keer een uur. Tussen de middag van twaalf tot twee naar huis. Er werd toen nog warm gegeten. Van twee tot vier weer naar school en op zaterdagmorgen ook. Eén keer in de week kregen we godsdienstles. Daarvoor kwam een pastoor van buiten.

Een keer in de week hadden we handwerkles, breien en haken, punniken. Daar kwam een andere non bij helpen, een heel lief mens. In de zesde klas heb ik kleedjes geborduurd, met een steelsteekje, met twee herten erop die aan een fontein stonden te drinken. Die waren voor het sacrament, de bediening als je gaat sterven. Dat ging vroeger allemaal heel plechtig. De priester kwam bij je thuis en er stond ergens een beeld of een kruis en wijwater, allerlei bakjes en een kleedje waar van alles op kwam te staan. Een groot kleedje voor op tafel en een kleiner om de spulletjes op te zetten. Daar stond hetzelfde op, maar dan in het klein, en dat moesten wij borduren.

Ik denk dat we wel met 35, veertig kinderen in de klas zaten. Vier rijen met banken, het schoolbord met dat trapje ervoor waar we op moesten gaan staan, landkaarten aan de muren, aap noot mies wim, en dat was het. Verder wat kasten met spullen die je nodig had, maar niet veel want het was een kale bedoening. Als ’s ochtends de bel ging moest je in de rij gaan staan, zes klassen, bij de tweede bel moest je allemaal je mond houden en ging als eerste de eerste klas naar binnen, daarna de tweede klas tot iedereen binnen was. In de klas ging je op je plaats zitten en dan had je je mond te houden en kreeg je les.

Er gebeurde weinig. Ik ging wel met plezier naar school. Ik kon goed lezen, ook begrijpelijk lezen. In de vierde klas mocht je bij de juffrouw op de lessenaar komen zitten, die was iets hoger dan de banken. Je mocht voorlezen uit een boek totdat je een fout maakte. Als ik aan de beurt was, zeiden de kinderen: hoi!. En als ik een foutje maakte zuchtte de klas. Dan was het stoppen. Een keer in de week gingen we naar de Van Beethovenstraat voor zwemles, samen met de juffrouw lopend en ook weer lopend terug. Ik denk dat dat toen het enige bad was in Nijmegen. In de zesde klas kreeg je les van een non, zuster Clara, het hoofd van de school. In de andere jaren waren er gewoon leerkrachten, allemaal vrijgezelle dames. Juffrouw Hamelton, dik in de vijftig en al helemaal grijs, juffrouw Jansen dik in de veertig, juffrouw Wolters ook. Echt jonge leerkrachten had je niet, het waren allemaal wel vrouwen van middelbare leeftijd.

Op de foto de meisjesschool van Johanna de Lestonnac.


<< Terug naar het overzicht

Mijn specialismen